Foto: © Leo Spiessens
Gij, God
Gij, God, de geduldige Visscher
Gij glimlacht onder Uw ouden hoed.
Gij kent het uur en den hangel,
Wat Gij weet en verwacht, weet Gij goed.
En de kringen van ons cirkelend leven,
enger en enger trots plant en wier.
O, als een zonnezuil het water doet beven,
wijder van 't aas kringt onze dwaze zwier.
Maar de kracht begeeft, de kringen verengen.
Het lastge wier wordt ons zoo zwaar.
De schuine schaduwen komen op 't water lengen.
Gij wacht geduldig en glimlacht maar.
Wij zijn dom, wij zijn dwaas,
Onze vischoogen zijn vol sterk begeeren.
O de wanhoop van ons klein hart!
Niets dan lijden kan onze laffe speelschheid leeren
de groote blijdschap van Uw Eindlijk Aas.
Marnix Gijsen (1899-1984)