Foto: Jan Scheirs
Veel belangstelling, donderdagavond 10 mei voor de presentatie van De vijand van binnen, de nieuwe roman van Mieke de Loof. Het welkomstwoord werd uitgesproken door door Ad van den Kieboom, redacteur De Geus.
Foto: Kris Kenis
Dames en heren: een historische misdaadroman, de vierde in een reeks waarvan er nog drie op stapel staan en waarvan de laatste volgens de prognose rond 2019 zal verschijnen: is zoiets nog wel van deze tijd?
En welke psychologische verklaring is er te geven voor de verbetenheid waarmee de schrijfster zich in dit genre heeft vastgebeten?
Het antwoord op de eerste vraag is eenvoudig: goede literatuur (en daar reken ik het werk van Mieke onder) is tijdloos.
De oorzaak van de voorliefde voor het genre is wat lastiger bij de staart te pakken. Zonder in de voetsporen te willen treden van Sigmund Freud, in het de Loofiaanse Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog vaak niet meer dan een wanhopige bijfiguur, durf ik hier toch te stellen dat we het moeten zoeken bij een trauma van de auteur.
Geachte aanwezigen, een van de eerste vragen die een auteur in gezelschap krijgt is de vraag naar het autobiografisch gehalte van zijn of haar boek. Behalve als het een historisch werk betreft.
Ik verdenk Mieke de Loof ervan dat ze mensen die in haar privé-leven willen roeren bij voorbaat die kans wilde ontnemen door voor het historische genre te kiezen. Maar daarin vergist Mevrouw de Loof, een vrouw die alles onder controle wil houden, zich deerlijk. In de Ignatz-romans laat ze zich in haar ziel kijken en geeft ze zich onbedoeld bloot.
Mieke de Loof, dames en heren, heeft een groot verlangen naar het wervelende, broeierige, van conflicten en klassentegenstellingen op haar grondvesten schuddende Wenen van bijna een eeuw geleden. Ze wil daar rondwandelen, concerten en voorstellingen bezoeken, kunst en kunstenaars bewonderen, actief lid zijn van een anarchistische cel, nachten doorzakken in SM-kelders, jeugdbendes aanvuren, het leven van een dubbelspionne leiden en jezuïeten het hoofd op hol brengen.
Dat laatste, beminde gelovigen, is natuurlijk eenvoudig terug te voeren op haar met rooms-socialistische saus overgoten jeugd in Aalst. Het huis van de De Loofs was een soort zoete inval voor intellectuele jezuïeten die daar regelmatig wereldse en geestelijke zaken onder het genot van sigaren en goede wijn bespraken. En de kleine Mieke hoorde het allemaal aan.
Haar vroeg ontwaakte fascinatie voor de mannelijkheid, voor de zinnelijkheid in en achter de jezuïet zien we in haar romans terug in de persoon van Ksaveri Ignatz.
Een sympathieke speurder, tevens psychiater, die voortdurend de grenzen dreigt te overschrijden die zijn jezuïetenorde voor hem getrokken heeft.
Mieke voelt meer dan sympathie voor haar hoofdpersonage. Ze heeft me wel eens verteld dat het haar fysiek pijn doet als ze Ksaveri Ignatz in moeilijke omstandigheden moet brengen of stevig moet laten afrossen wanneer het verhaal erom vraagt. Dat is geen medelijden, dat neigt naar liefde.
Als ik Miekes levenspartner René was, zou ik jaloers worden. Al was het maar omdat Ignatz in de martiale kunsten een niveau heeft bereikt waarvan René slechts kan dromen. Hoewel ik moet zeggen dat René op onnavolgbare wijze een knoop kan leggen in de band van zijn karatepak.
We dwalen af. Terug naar de hoofdzaak.
Om goed te maken wat Mieke Ignatz als schrijfster aandoet, heeft ze een romanpersonage gecreëerd die in haar naam beschermend naar hem kan optreden en tegelijkertijd de diepere gevoelens van Mieke voor haar jezuïet kan vertolken. Dat personage is de aristocratische, fijnbesnaarde, anarchistische en wondermooie Elisabeth. Mieke is Elisabeth of zou haar tenminste willen zijn. Elisabeth houdt in De vijand van binnen nog afstand, al is het flirten niet van de lucht en springen de vonken regelmatig over. Mijn voorspelling is dat in een volgende roman zo’n vonk in het kruitvat Ignatz terecht komt, waarna de arme jezuïet die nu seksueel bij voortduring implodeert, eindelijk explodeert. Ik kan, net als u, bijna niet wachten op het machtige vuurwerk dat Mieke de Loof zo zorgvuldig aan het voorbereiden is.
Ook voor het feit dat Mieke voor het spannende genre heeft gekozen, is een Freudiaanse verklaring. Haar pacifisme moet simpelweg door gewelddadige fantasieën worden gecompenseerd.
Net zo goed als er platonische liefde bestaat, is er platonische misdaad.
En Mieke bedrijft de platonische misdaad met het fanatisme van een zelfmoordterrorist. Ze zet er alles voor opzij en ze is bereid om bij elk boek weer een stap te nemen die de kwaliteit van de stijl of het plot verder brengt.
Ook in dit boek is zo’n stap gezet. Voor de Gouden Strop die op 31 mei wordt uitgereikt heeft De Geus dit jaar twee titels bij de vijf genomineerden: De vriend van Charles den Tex en Een zomer zonder slaap van Bram Dehouck. Ik hoop dat volgend jaar De vijand van binnen meedingt naar de Nederlandse prijs voor de beste misdaadroman.
Over de inhoud van het boek ga ik niets zeggen.
Mieke is klaar.
De lezer is nu aan zet.
En mij rest niets anders dan jou, Mieke, te feliciteren met De vijand van binnen.
Mieke de Loof vond het prettig na maanden eenzame opsluiting in het prachtige kader van de Galerie De Zwarte Panter, tussen de schitterende schilderijen van Ysbrant – een leerling van Oskar Kokoschka – door zo veel schoonheid, welwillendheid, vriendschap en warmte omringd te zijn.
Foto: Jan Scheirs
Vorige keer, bij de presentatie van Wrede schoonheid, bood De Geus me de kans om ‘Blauw Gras’ en Betty Mellaerts uit te nodigen. Nu ben ik heel blij dat Patricia Beysens met haar begeleider Frans Vercruysse dit feest mogen opluisteren.
Waarom Patricia Beysens? In juni 2010, toen ik aan De vijand van binnen begon, was er nog geen sprake van Arabische revoltes, Indignados of Occupy-beweging en tóch wist ik dat het gewelddadig neerslaan van de hongerrevolte in Wenen op 17 september 1911, de navel van mijn nieuwe misdaadroman zou worden. Al heel snel dacht ik aan Patricia omdat de liederen die zij op zo’n bezielde manier brengt heel nauw aansluiten bij de thematiek van De vijand van binnen: sociaal onrecht en de manieren om daarop te reageren.
Voor wie Patricia Beysens en haar begeleider Frank Vercruysse nog niet kent, stel ik hen even voor. Patricia is een veelzijdig kunstenaar. Ze schildert en musiceert. Haar schilderijen hebben hier nog in De Zwarte Panter gehangen en op muzikaal vlak werkte ze samen met diverse groepen. Ze bracht uiteenlopende genres zoals Middeleeuwse- en Renaissanceliederen, Indische muziek, Ragtime, Jazz, Klezmer en Sefardische liederen. Een paar jaar geleden hoorde ik haar voor het eerst toen ze op een aangrijpende wijze Duitse liederen van Brecht en Eisler vertolkte. Ik was meteen verkocht, zoals ze dat in het schoon Vlaams zeggen. Niet moeilijk, weet ik nu. Ze verdiept zich al 31 jaar in het genre van het Duitse expressionistische chanson. Jarenlange research, workshops bij niemand minder dan Gisela May en persoonlijke contacten met schrijvers en componisten maakten haar tot dé specialist van een genre waarin de componist zich ten dienste stelt van de tekst. Teksten die, zeker in deze crisistijd, brandend actueel zijn en die, in de vermomming van scherts en satire een vlijmscherpe aanklacht zijn tegen een onrechtvaardig systeem.
Patricia Beysens (foto: Kris Kenis)
Frank Vercruysse (foto: Jan Scheirs)
Frank Vercruysse werkte samen met internationaal gerenommeerde docenten en choreografen en schreef muziek, scenario’s, dialogen en liedteksten voor dans en theater. Sinds 1987 – vijfentwintig jaar dus al – is hij de vaste pianist, verbonden aan het Patricia Beysens Ensemble.
Patricia en ik hebben geen drie, zoals op de uitnodiging staat, maar vier Duitse liederen uit haar repertoire gekozen. Ze zal die op haar eigen, onnavolgbare manier in het Nederlands toelichten. Voor diegenen die achteraf, als herinnering, de Duitse teksten met de Nederlandse vertaling willen meenemen, kan dat. Ze liggen naast de boeken op de stand van De Groene Waterman. De Nederlandse vertaling heeft geen enkele literaire pretentie en is alleen maar bedoeld als verduidelijking. We hebben ook bewust gekozen om de teksten niet vooraf uit te delen. Geef je gewoon over en laat je – met Patricia als gids – meevoeren naar het land van het Duitse chanson.
Patricia Beysens zong Die Notbremse van Friedrich Holländer, Und endlich van Peter Altenberg en Hans Eisler, Die Kirschenballade van Heinz Kahlau en Gerhard Folkerts, en Geld van H. von Fortenbach en Edmund Nick.
In haar slotwoord dankte Mieke de Loof Patricia en Frank voor 'de geweldige vertolking', die trouwens door het publiek bijzonder gesmaakt werd. Zij was ook vol lof over het team van uitgeverij De Geus die in tijden van crisis, in tijden waarin de boekensector het zo moeilijk heeft, toch blijft waken over kwaliteit, de auteur centraal stelt en het zakelijke en het artistieke op de best mogelijke manier weten te verzoenen. Tot slot las ze twee korte fragmenten uit De vijand van binnen, kwestie van enkele personages alvast indirect te belichten.
Tussen het publiek o.m.: Henrik Barends, Peter Bastiaensen, Monique van Beek, Ineke van den Bergen, Mia Boels, Toni Coppers, Rik van Daele, Bram Dehouck, Hilde Keteleer, Jan Kraal, Jo Meers, Philippe Meers, Anneke Pijnappel, Jean-Pierre Rondas, Karel Segers, Walter Soethoudt, Lucia en Jean-Jacques Tamba, Sander van Vlerken, Catherine Willems. Het CDR was vertegenwoordigd door Kris Kenis en Jan Scheirs.
■
Fotoreportage op:
https://www.facebook.com/media/set/?set=a.10150829025831843.408232.550296842&type=1&l=173b719bfb