Alle muziek van de zwaarmoedige Finse componist Jean Sibelius, ook zijn achtste onvoltooide symfonie toen hij zwaar aan het drinken van brandewijn sloeg en natuurlijk zijn kleine maar fijne meesterwerkje Valse triste waarbij ik zo’n mooi onschuldig gedichtje kon maken. Alle muziek (ook alle 250 cantates) van de zo diep Duitse en vertroostende componist en kerkorganist Johann Sebastian Bach. Want u moet weten wat de Frans-Roemeense filosoof E.M. Cioran over Bach durfde te beweren: Sans Bach, Dieu serait diminué. Sans Bach, Dieu serait un type de troisième ordre. Bach est la seule chose qui vous donne l’impression que l’univers n’est pas raté. Tout y est profond, réel, sans théâtre. On ne peut supporter Liszt après Bach. S’il y a un absolu, c’est Bach. Sans Bach, je serais un nihiliste absolu. (Œuvres, Gallimard/Quarto, Parijs, 1995).
Alle afbeeldingen van alle schilderijen (maar vooral High Noon van 1949) van de Amerikaan Edward Hopper en omdat ik een verwoed romanticus ben en blijf ook alle afbeeldingen van alle schilderijen (maar vooral dan Lebensstufen van 1834) van de Duitser Caspar David Friedrich.
Als lectuur de Statenbijbel uit Dordrecht, vooral en voornamelijk voor het Oude Testament (Het boek Job, Jesaja, de Psalmen, het Hooglied, de Spreuken van Salomo en de Klaagliederen van Jeremia) in die wondermooie archaïserende taal. Voorts mijn dikke Engelse pocketuitgave (Oxford University Press, Oxford, 1990) met gedichten, sermoenen en essays van de Amerikaanse transcendentalist Ralph Waldo Emerson. Let trouwens op die mooie dubbele voornaam; want Henri-Floris Jespers schreef ooit in Het ritselen van vleugels (Soethoudt, Antwerpen, 1979): “Ik ben overtuigd van de noodzaak twee voornamen te verwerven.”
Wat betreft de films kies ik voor The Gold Rush (een stomme film uit 1925) van Charlie Chaplin (regie en scenario) met die onvergetelijke scène waarin de hoofdrolspeler in het koude Alaska (Charlie himself) met mes en vork begint te snijden in een gaar gekookte schoenzool, want wellicht zal ook ik daar honger lijden op dit onbewoonde verlaten eiland. De tweede film is dan Doctor Zjivago (1965) van de Engelsman David Lean (naar het gelijknamige boek van de Russische dichter en romancier Boris Pasternak) met die verzegelde en bevlagde spooktrein die door de besneeuwde Russische steppen raast en met als prachtige acteurs Omar Sharif, Rod Steiger en Alec Guiness en met de diva’s Julie Christie en Geraldine Chaplin.
Voorts alsnog een houten kist (bevattende een humidor) met Cubaanse welriekende sigaren (La Gloria Cubana) waarvan de tabaksbladen werden gerold op de monumentale dijbenen van lichtbruine of donkerbruine Cubaanse mulattinnen, mestiezen of creoolse dames (maar dit zou volgens vele blanke deskundigen een fabeltje zijn) en een tondeldoos om vuur op dat eiland te kunnen aanmaken, want als Boogschutter ben ik een vuurteken.
En ten slotte; niet te vergeten een foto (nee, geen naaktfoto in een ordinaire of onkuise pose) van de Vlaamse dichteres en tekenares Lies van Gasse zodat ik, eenzaam en verlaten op mijn Spartaans veldbed onder de sterrenhemel, kan staren naar die foto met haar vragende ogen en haar zware blanke boezem (het mysterie van haar boezem moet een mysterie blijven). En in mijn verhitte dromen dan kan dromen dat zij mij haar mooie boezem met wat moedermelk aanbiedt om mij te redden op dat vervloekte eiland waar ik gek word van eenzaamheid, een ondraaglijk kwellende dorst (want op dat eiland valt slechts zelden regenwater of hemelwater) en de traag naderende dood.
Hendrik Baudewijn Carette, Schaarbeek