Ochtendmensen zijn vreemde mensen. De eetlust is hen gewoonlijk vergaan, een snelle hap of een kop koffie is hen nader dan de regalia van keukenvernuft. Om die reden moeten ze reizen. In den vreemde, in gastenkamers waar ze verpleegd en bepamperd worden, daar ontdekken zij, hérontdekken zij de op één na verscheurendste aller kunsten : de kookkunst. Want laat het u gezegd zijn. Alle kunsten zijn afgeleid van de maquillage. En het is maar omdat vrouwen verouderen, en erger nog mannen de enige kunst niet kunnen beoefenen vanwege te lomp, te lelijk, te onhandig of te grof, dat zij zich van lieverlede tot de gastronomie begeven. De maag vergoedt wat schoonheid moet ontberen. Daarom zijn de beste koks ter wereld mannen. En gaan de beste films over eten, ze zijn trouwens door mannen gemaakt, Who’ s killing the great Chefs of Europe ? door Ted Kotcheff (1978), The Cook, The Thief, His Wife and Her Lover van Peter Greenaway (1990), en natuurlijk het ongeëvenaarde Tampopo van Juzo Itami (1986).
Geen lofzang op de ultieme verfijning van de eetkunst is zo goddelijk als deze Japanse hymne aan de ramen, de noedelsoep. Geen filmmaker legde zo’n vergeefse Parsifalqueeste af naar het eeuwig smeltpunt van genot en eenvoud als Itami, in een vorig leven (en voor zijn zelfmoord, toen hij acht verdiepingen naar beneden sprong, na bedreigingen door de yacuzza en valse aantijgingen van overspel in de kranten) een weltergewicht boksen, een impressario, een commercieel ontwerper, een tijdschriftenuitgever, een vertaler, een verslaggever, een talkshow-entertainer, een schrijver en een gelauwerd filmacteur. Het waren even zovele pogingen om de perfectie van de dagelijkse Japanse keuken te doorgronden. Het is hem niet gelukt, maar de Japanners hebben het icoon herkend. In een land waar je ongestoord eten en sake de filmzaal mag binnenbrengen, waar je voor de smaak moet slurpen van je kom soep, waar je nooit ofte nimmer je neus snuit, waar je ’s morgens wél eet, is dat geen kleine verdienste.
De weldadigste scène uit deze noedelwestern, Tampopo, grenst aan de gewelddadigste. De naamloze gangster in het witte pak (Koji Yakusho) vrijt in een hotelkamer met zijn naamloze snolletje (Fukumi Kuroda). Tergend lang, tergend breekbaar, laten zij zachtjes de dooier van een rauw ei in elkaars mond overglijden, tot het uiteindelijk barst en over hun witte kleren stroomt. De gangster wordt wat later doodgeschoten, zijn laatste gedachte gaat uit naar eten. Ultiem orgasme, eros en thanatos volledig in elkaar opgegaan. Sterker dan de oester die hij tevoren uit een meisjeshand heeft geslurpt. Tampopo is het ultieme embleem van de ontrafeling van onbereikbaar genot, het spiegelbeeld van wat de Japanse keuken uitpuurt. Daar moet de mens ontzaglijke hindernissen voor overwinnen. Eén daarvan, ik heb het in Oman meegemaakt, is de natto. Des morgens in alle vroegte ontbijten met het slijm van sterk ruikende, gegiste pasta van sojabonen, is een beproeving, te vergelijken met de ziekmakende bolusgeur van stinkende tofoe op Taiwan. Gemarineerde tofoe (tatsuta tofu) en opgerolde omelet (tamago dashi-maki) horen onafscheidelijk bij de natto, net als de zuur ingelegde rabi en stukjes radijs (tsukemono). Het is haast een opluchting dat zerpe goedje door te spoelen met misosoep en groene thee. Maar dat is de eerste statie. Wie het niveau haalt van de soemoworstelaar zal een snelle chanko-nabe moeten opschrokken, overdadige hoeveelheden zeewier, shabu-shabu of gesmoorde rundplakjes, lotuswortel, mierikswortel, mizutaki of kip met groenten, dote-nabe (oesters en broccoli in sojapasta), udon-suki of dikke noedels met vispuree, en nog wat ebi (garnalen) toe. Op de nuchtere maag. Het vult. Maar vult het ook goed, zoals de rauwe vis of de sukiyaki-fondue, of nog de suppon-nabe (schildpaddenstoemp) ? Het is zeer de vraag, want veelheid is geen extase, pleegt de Japanner te zeggen. De Japanner is altijd weer op zoek naar reductie, naar ontbinding tot de naakte essentie – daarom is zijn seks zo rauw en ongedesemd, daarom keert hij zich tot het Zenboeddisme, daarom is de legertucht zo onverdraaglijk, daarom kweekt hij bonsais of maakt hij papieren miniatuurvogeltjes (ikebana), daarom richt hij zijn huis ordelijk, proper en kaal in. In de overdaad herkent hij het uitgepuurde, het oneindige en de nul naderen elkaar. Het dichtst bij dat vliedende punt naar de eeuwigheid staat de ramen. Tampopo (de naam van het hoofdpersonage) beschrijft op hilarische wijze de leertocht van de simpele houdster van een verlepte eettent (niet toevallig in het echt de vrouw van Itami) naar het geheim van de ultieme ramen.Ze valt daarvoor terug op de hulp van haar witte ridder, de vrachtwagenchauffeur Goro, die meteen de Clint Eastwood uit Pale Riderof High Plains Drifter wordt, de Ahasverus van de ronin of rondtrekkende krijger. (Tampopo is een productie van de Toho Studios, die Godzilla bedachten en de meest spraakmakende samoeraifilms maakten). Goro schuwt geen enkel list of laag om het allesoverstijgende ramenrecept te bemachtigen, Itami doet alle staties van de kruisweg af, met zijn gangsters, met een stervende moeder die in een ultieme krachtinspanning een laatste avondmaal klaarstoomt en glimlachend neerzijgt, met een Meester die bij nachtelijke inbraak voor Tampopo’s zoontje het nec plus ultra bakt, omelet met rijst – maar nooit de graal kan vinden van het ware hiernamaals : de ramen. De eredienst van het gastronomisch genie krijgt zoals het hoort een breekbaar, venijnig slot : een zogende baby. Eten, zoals de Meester uitlegt, is geen drang of geen verplichting, het is abstracte kunst. Elk ingrediënt heeft zijn plaats in het heiligdom van de ramen, elk stukje dient behandeld zoals het hoort, versneden, gekookt, gelardeerd en versierd. Het dient op een welbepaalde wijze bekeken, gevoeld, besnoven, geproefd, herinnerd en met stokjes opgevist te worden. Kunst is een onwrikbaar ritueel dat juist door zijn absoluutheid het dagdagelijkse ontstijgt. Eten krijgt zo meer dan een verheffende betekenis : het wordt de diepere betekenis van elke mens afzonderlijk. De Japanse voetbalploeg, het is onmiskenbaar, is van dit rechte pad afgeweken. Ze eten nu hamburger en frieten. Maar de resultaten zijn er naar. Drie-nul verloren tegen de Noren, die nochtans vrij primitief met kabeljauw en stokvis omspringen, maar toch. Er is dus nog hoop voor de Rode Duivels. Eet zoals het hoort, en de perfectie is u nader dan de kok. En vergeet nooit de bezweringsformules, of je nu bij een geisjadan wel in het stadion zit : zeg vooraf itadaki-masu, boer na het eten, buig eerbiedig en fluister gotsjisoöe-sama. Dank voor deze spijzen. Zeg dat in de ruimte. Want het is geen gebed. Het is de wijsheid ramengeworden.
Lukas DE VOS