Praten kan dus toch nog in de Vlaamse film. Maar niet in het Hoognederlands. Dat heeft de bruine zeepreeks Albert II ten overvloede aangetoond. In minimale mineur zelfs. Getuige de Coburgerlijke korporaal die zich in dit aeoon tooit als verlicht opperhoofd. Hij schoffeert Nobelprijswinnaar Englert met de onbetamelijke woorden: “Excellent talent. Groot eer voor ons land”. Sic. De hofmaarschalk zaliger had overschot van gelijk.
De man met de lelijkste “a” van het Vlaamse halfrond, Tom Lanoye, heeft zowel het een als het ander begrepen. Zijn eigen, toen verguisd homoromanneke, Alles moet Weg – toen is 1988 – drijft op geklets. Uit de broek en uit de nek. Vrolijk en cynisch gesnater, vaak in de vorm van innerlijke alleenspraken, of van dialogen die geen wederwoord toestaan. Zo leven ook de personages in Alles moet Weg, de film. Naast elkaar, onneembare zelfvoldane vestingen met als enig doel zelfbevrediging, altijd stekelig opgerold tegen de pletwals van de maatschappij. Veranderen kun je die samenleving niet. Jezelf evenmin.
Het blijkt uit de statische, maar taalkrachtige verfilming van Alles moet Weg, die ik op een moede avond herbekeken heb. Jantje Verheyen, in dagen van olim mijn kaartenbakbeheerder in het Antwerpse Filmhuis, vandaag kleine goeroe met gouden vingertoppen, heeft zijn schlemielige halbstarkenpraat van eerdere, dwaze films weggelaten. Boys en The Little Death waren om te lachen. Of juist niet. Het was de bekende verkoperstruc: als het maar blinkt, verkoopt het, als ze me laten ratelen, hangen ze. Dát moet hem toen bij Lanoye bevallen zijn.
Het gaat in Alles moet Weg om een driegdraaddun verhaal. Een gesjeesd rijkeluiszoontje zal het gaan maken door de mensen gebakken lucht aan te smeren. Tot zover het autobiografische. Al wat zijn gezwets meebrengt is ontluistering. Vader-en-moeder-op-wereldreis blijken er een even verborgen als krampachtig SM-speeltjesgedoe op na te houden. Vriend Soo kiest eieren voor zijn geld en wordt burgerman – overigens een schabouwelijke vertolking van Bart De Pauw, zelfs niet bij nader inzien. Hoofdroller Tony Hansen, ongelijk gebracht door Stany Crets, die duidelijk het hele register niet aankon van de emoties waartussen zijn personages schommelt, bevestigt alleen zijn zelfgezochte afgang.
Dé ontdekking en knaller van de film, nu meer dan ooit, is de vriend-voor-enkele-dagen Andreeke, een meesterlijke rol van Peter Van den Begin. Mislukkeling en pispaal van de wereld, slachtoffer van zijn goede goedgelovigheid, zijn branie en zijn opvliegendheid, Andreeke is de lul van het spel. Twaalf ambachten, dertien ongelukken. Andreeke wordt in een onwaarschijnlijke en dus geloofwaardige reeks bedrogen door zijn vrouw, verkracht door medegevangenen, een loer gedraaid door schuldeisers, gefopt door huisjesmelkers, een vaste klant van deurwaarders. Andreeke wil ten allen prijze uit het cachot blijven. En voorspelbaar trekt hij zo de strik steeds nauwer dicht rond zijn nek, tot verstikking erop volgt. Zo zal hij vinden wat hij zoekt: de genadige dood, na een mislukte bankoverval. Tony dan ? Tony rijdt doelloos op een Harley Davidson de vermaledijde einder tegemoet, op weg naar – wij weten het – verderf en verveling.
Regisseur Jan Verheyen is redelijk op de achtergrond gebleven. Dat redt de film. Geen grote statements, de voice-off draagt het verhaal, de scènes zijn fijngeslepen tot kleine zinspreuken. Zo lees je in het boek nog een boeiende ontluistering bij enkele harteloze veeboeren. Dat hoofdstuk heeft Verheyen deskundig weggesneden. Anders had het het trouwfeest teveel afgezwakt. Is er iets Vlaamser ? Ja. Daar toont Vlaanderen zich op zijn benependst, een vergeten uithoek van het platteland, het had Stekene of Klein-Sinaai wel kunnen zijn, in zaal Concordia, of Vrij Polen, of de Sint-Antoniuskring. Als de discobar het laat afweten op een trouwfeest, dreigt er een open huwelijksoorlog en een heus familiedrama. Tony, die op het punt staat zijn verkoperscarrière te beëindigen met een fiks pak slaag, rijdt zijn gammele bestelwagen met muziekboxen de trouwzaal in, en redt zich én de avond. Niet het huwelijk, dat is al afgevoerd nog voor het voltrokken is. Tijd voor een uniek stukje Vlaamse zelfkritiek. Jaak Van Assche buit zijn gastrol als gedegouteerde vader van de bruidegom ten volle uit. Oudkoloniaal en rijkswachter zoals alle weldenkende uniformfetichisten – in het boek is hij politiecommissaris, maar dat is perfect onwisselbaar – geeft hij onversneden uiting aan zijn racisme. Pleinvrees eigenlijk. Niet moeten denken. Angst voor zijn schaduw en de kannuniken. Geen Vlaams cliché blijft overeind. De sterkste woorden uit de film zijn dan ook als Van Assche uitroept: De leeuw ! en daar gaan zinderen de bangelijke echo’s van bedremmeld rechts.
Het moet trouwens gezegd dat behalve deze valselijke versie van het leeuwenlied de muziek een stevig verband legt waar de camera het laat afweten. Noordkaap leverde een onparmantige, maar stevig ondersteunende score af, en helpt zo de kijker over dode momenten en melige crossings heen. Er zijn nogal wat afzakkende kousen. Het fletse begin. De badscène tussen beide heren in vol ornaat, schuim bekkend van drift en vernietigingsdrang. Andreeke op zijn dreefst, Tony best te pruimen, zolang hij geen woede of verontwaardiging moet uitbeelden. Het dieptepunt is de scheldpartij die hij bij het bed van een stervende vrouw houdt tegen de onwaardige zoon. Snij dat weg. Hou alleen de rondrit door de polders van Doel over, en de film wordt dubbel zo krachtig. Niet alles moet weg, maar toch flink wat dooie blaren: de proclamatie van de rechtsstudenten, het examen, de dubbele kreet van de verre moeder.
Een dulle kenner in een Vlaamse Qualiteitscourant schreef: “Alles moet Weg is een film vol dialogen”. Tja. Voor een stille is hij zestig jaar te laat gemaakt. En die dialogen ? Die bestaan nauwelijks.
Alles moet Weg is één lange monoloog vol leestekens die anderen plaatsen. Maar ieder personage zit gevangen in zijn eigen verhaal, zijn eigen mythe, zijn eigen lotsbestemming. Alles moet Weg is een hopeloze film. Maar wel om te lachen. Goed dat er nog dooien en lanoyen zijn, zo blijft de wereld draaien. Het gebrek aan pretentie bij Jan Verheyen – en vooral zijn krap budget van 40 miljoen – is uiteindelijk de rijkdom van de film geworden. Geen dikdoenerij, zolang de theatermensen weer niet in hun bühnerol vervallen. Geen gezeik, iedereen rijk. Schone idealen, lelijke mensen. De moeite dus om jezelf even in de spiegel te bekijken. De schok der verkenning.
Lukas DE VOS