Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
25 septembre 2009 5 25 /09 /septembre /2009 18:38

Dag 2. Zondag 26 februari 1995

Vroeg in de voormiddag te voet naar het Vaticaan. In een stille straat, die nu nog verlatener is doordat het zondag is, hou ik een auto in de gaten waarvan de chauffeur zich vreemd gedraagt. Terwijl de motor blijft draaien laat hij een grote zwart-wit gevlekte Deense dog uit de wagen springen, doet de halsband van het dier af, slaat alle portieren dicht en rijdt dan weg terwijl de hond eerst verbaasd ronddrentelt en dan ten slotte toch maar achter de auto aan probeert te lopen. Wat een ellende, het zoveelste slachtoffer van een slechte baas. Wat zal hem in deze miljoenenstad, in dit dier-onvriendelijke land, overkomen?

Ik kan nu eindelijk de Sint-Pietersbasiliek eens heel rustig bekijken, tegen mijn eigen tempo en met in het achterhoofd enkele bijzondere details. Er is nog niet teveel volk. De Piëta is nog steeds wondermooi – een stenen beeld met een onvoorstelbaar sensuele geladenheid, net als de David in Firenze trouwens – al blijft het kogelvrije glas een hinderlijke scheiding vormen. Ik bekijk aandachtig de koepelpilaren met hun respectieve heiligen en relikwieën, zoek op de vloer nog maar eens de kathedraal van Antwerpen, en duik dan de crypte in die, zo constateer ik nu, eigenlijk behoorlijk mooi is opgevat. Vooral het schrijn van de pallia houdt mij even bezig. Na de crypte sta ik onverwacht plots weer buiten, maar in het winkeltje koop ik alvast Vaticaanse postzegels en verstuur mijn kaartjes. Terug de basiliek in, waarbij ik nu vooral de versiering van de vijfmaal twee deuren bestudeer. Ook de moderne basreliëfs op de bronzen deuren zijn erg mooi en verdienen beslist meer aandacht dan ze doorgaans van de meeste toeristen krijgen. Ik loop langsheen de belangrijkste pauselijke en andere grafmonumenten, kijk nog eens goed naar de stoel van Petrus en die van kerkvader Chrysostomus ernaast (de ene met een ‘gouden’ voet, de andere een gulden mond) én naar de gynaecologische versieringen op de sokkels van de zuilen van het baldakijn. Vreemd, heel vreemd, hoe dan ook.

Rond twaalf uur loopt het Sint-Pietersplein half vol, en dat betekent een massa volk. Ik blijf meeluisteren naar de actualiteitscommentaren van de paus, die aan het raam van zijn bureau verschijnt. Achter mij begint één groep pelgrims, voorzien van reusachtige spandoeken, luid te roepen en exuberant te gesticuleren. Ze proberen duidelijk de aandacht van de pontifex te trekken, maar ik vrees dat die toch wat te ver weg staat.

Middagmaal bij de paters, zoals afgesproken; de refter zit goed vol met vooral Franse, Engelse en Ierse paters maar er zijn nog andere nationaliteiten aanwezig. Ik zit aan tafel met twee Vlamingen en een Ghanese pater die in Rome een thesis over moraaltheologie aan het schrijven is. Een andere, erg jonge zwarte religieus bedient enkele tafels in dit hoekje van de refter. Als hij vlak naast mij een schotel vlees op de tafel deponeert, kijk ik even naar hem op en zeg hem gemeend “Merci beaucoup, mon père”. Waarop hij direct, haast achteloos maar duidelijk zonder enig greintje ironie riposteert: “Pas de quoi, monsieur, nous sommes habitués à vous servir.” Die zit. Met één korte zin wordt onze hele koloniale geschiedenis mij hier voor de voeten geworpen. Beduusd en verward probeer ik mijn aandacht weer op mijn tafelgenoten te richten. Gelukkig schenkt pater econoom een voortreffelijke wijn uit die hij zelf bij de wijnbouwer is gaan proeven en kopen, zodat ik mijn schuldgevoelens toch enigszins kan doorspoelen. Het eten is erg lekker; het feit dat ook bloemkool met witte saus wordt geserveerd verraadt de stevige Vlaamse aanwezigheid hier. Of is dat ondertussen internationale kost geworden?

Na het eten neemt mijn gastheer mij mee voor een bezoek aan het huis. We gaan eerst naar de kapel, die een niet zo gebruikelijke cirkelvorm heeft; ze vertoont byzantijnse invloeden maar blijkt voor het overige vrij sober. Daarna gaan we naar de crypte onder de kapel, waar erg interessante voorwerpen en documenten worden bewaard in verband met de geschiedenis van de orde. In eerste instantie zijn er heel wat herinneringen aan de stichter, kardinaal Lavigerie, maar ook aan bepaalde ordeleden en hun werk in Afrika, aan de pioniers (een drietal paters die in de 19de eeuw als eersten de Sahara introkken en vermoord werden door Toearegs), heel wat verwijzingen ook naar de martelaars van Oeganda uit de 19de eeuw: een tiental zwarte jongemannen die weigerden in te gaan op de wensen en bevelen van de toenmalige koning en op vaak beestachtige manier werden vermoord. Ik zie nu voor de eerste keer ook foto's van het Maison Carrée in Algiers, het moederhuis, dat onlangs door de Algerijnse Staat werd genationaliseerd en waar nu, als ik het me goed herinner, een school in gevestigd is. We bezoeken tevens het graf van ordestichter, dat overgebracht werd vanuit Algiers. Tegen de muur van diezelfde crypte hangen enkele grote witte marmeren platen waarop de namen van alle vermoorde paters gegraveerd staan. Ik word er stil van maar kan de omvang en de implicaties van al die tragedies moeilijk inschatten. Sommigen van deze missionarissen brachten zeer merkwaardige collecties tot stand, b.v. op het vlak van inheemse kunst of entomologie (in casu exotische vlinders). Een aantal van die collecties, waarvan in dit huis enkele fragmenten bewaard worden, blijken vandaag een grote wetenschappelijke waarde te hebben.

Nu naar het dak, waar we vanop een reusachtig terras een prachtig zicht hebben over de stad: Monte Mario, de Janicolo, villa Doria Pamphili. Bij goed weer moeten van hieruit ook de heuvels rond Frascati te zien zijn. De pater toont mij in een groot berghok een aantal watertanks die permanent gevuld blijven voor noodgevallen: het gebeurt wel meer dat de normale watertoevoer het laat afweten en dan kunnen de paters toch nog een tweetal dagen verder met deze voorraden. Typische voorzorgsmaatregelen van doorgewinterde avonturiers die hun hele leven in woestijnen en savannen hebben doorgebracht.

Daarna nog even langs zijn eigen kamer. De muren verraden zijn grote liefde voor ikonen; hij laat mij een tweetal zeer fraaie voorbeelden ervan zien. We drinken samen nog een kopje koffie en vertellen wat, over Vlaanderen, over Rome. Rond 16 u. neem ik afscheid en beloof nog eens binnen te springen voor ik vertrek. Ik begin aan mijn namiddagwandeling.

Te voet tot aan het Cavaleggeri-plein, dan een kronkelende straat op die de Aureliaanse muren volgt. Er lijkt geen eind aan die muren te komen, nergens is een doorgang naar de Janicolo. Ik moet tot aan de Porta San Pancrazio wandelen, en dan aan de andere kant van de muur de Viale Janicolense volgen helemaal terug tot aan Sant'Onofrio, een kerk die helaas opnieuw gesloten blijkt. Een Romein zegt me gerust aan te bellen – wat ik doe, maar niemand reageert. Ik keer terug naar de Piazza Garibaldi via de Faro en de eik van Tasso, een plaats die meteen ook herinnert aan Filippo Neri. De Romeinen zijn nu volop bezig aan hun zondagse passeggiata, de kinderen zijn opgetut tot en met. De panorama's over de stad zijn vanaf hier wondermooi, nog mooier misschien dan vanop de Pincio: een zee van daken, koepels en torens die ik met enige moeite met behulp van mijn plattegrond probeer te doorgronden. Op Piazza Garibaldi wordt poppenkast gespeeld, er staat een grote groep kinderen aandachtig te kijken samen met hun glunderende vaders.

Ik daal verder de Janicolo af richting Fontana Paola, die ondanks het grijze weer toch wel mooi blijkt te zijn – hoewel Egeraat beslist overdrijft wanneer hij deze fontein de mooiste van Rome noemt – en beland dan bij San Pietro in Montorio, kerk die ik gelukkig kan bezoeken evenals de Tempietto van Bramante op een aanpalend klein binnenpleintje. Montorio, Monte d’oro: het is al goud dat in deze stad de klok (-ken van Rome) slaat, dit keer zelfs een hele heuvel. Van het graf van Beatrice Cenci onder het hoofdaltaar vind ik geen tastbaar spoor. Maar eindelijk krijg ik dus fysiek contact met één van de eerste voorbeelden van renaissance-architectuur in Rome, het eerste werk van Bramante in deze stad trouwens. Ja, de proporties zijn perfect harmonisch, maar het tempeltje geeft in deze erg sombere en, naar het mij toeschijnt, ook ietwat verwaarloosde en ingeknelde omgeving toch een trieste en vervallen indruk, die nog versterkt wordt wanneer ik in het kleine kale interieur rondwandel. De renaissance verdient beslist beter.

Verder naar beneden nu, tot ik uiteindelijk aankom in het hart van Trastevere, aan Santa Maria. Het plein vóór de kerk heeft zoals vele jaren geleden nog steeds die plezierige en gastvrije, ongedwongen atmosfeer. Enkele kinderen zijn aan het voetballen, vele andere zijn uitbundig gecostumeerd voor carnaval, een groepje muzikanten maakt zich klaar voor een optreden en vele wijkbewoners zitten te kletsen, wandelen rond of houden de kinderen in het oog. Heerlijk gewoon, en het ruikt hier ook lekker naar de Romeinse keuken. Heb altijd gehouden van dit plein en de kerk, waarvan ik de campanile en de mozaïeken tegen de schuin oplopende gevel bewonder. Dan naar binnen in het indrukwekkende interieur. Langzaam komen de herinneringen aan de zuilen uit de Isistempel en aan de Fons Olei terug. Met de gidsen in de hand bestudeer ik grondig de mozaïeken in de absis; op de triomfboog inderdaad het merkwaardige symbool van het gekooide vogeltje. Twintig jaar geleden stond ik hier met Pitje ook, maar toen scheen buiten de zon ongenadig en waren we blij een koele kerk te kunnen binnengaan. Ik zoek tevergeefs naar de martelwerktuigen (van welke heilige ook alweer, waar heb ik dat in godsnaam toch gelezen?) en vind ze niet.

Aan de Piazza Sonnino kan ik niet weerstaan aan de drang om even de kerk daar, San Crisogono, binnen te wandelen. Niks speciaals, dunkt me (hoewel ook hier weer cosmatenwerk in de vloer) maar da's niet erg. Neem de bus naar Largo Argentina. Voor ik terugkeer naar de zusters duik ik toch nog Sant'Andrea del Valle binnen, met de tweede grootste koepel van Rome. Het is – niet verwonderlijk uiteraard – weer een typevoorbeeld van barok, maar deze kerk is wat mij betreft mooier, want lichter dan de Gesù.

Naar huis nu, vlug een douche en dan aan tafel. Morgen naar het Archivio. Hoe zal dat aflopen? Smakelijk en slaapwel, ook aan Pitje en de meisjes thuis, slechts twee uur vliegen van hier verwijderd maar uiteindelijk toch 1500 km ver. Tutto a posto a casa?

Luc PAY

(Volgende aflevering: “Vandaag de grote dag”)

 

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche