Jan de Roek nam op 13 februari 1970 deel aan de solidariteitsverklaring met de stakende mijnwerkers in het Limburgse steenkoolbekken (zie de blog van 6 maart). Hij las toen het gedicht 'In hoc signo', dat pas in 1980 in zijn Verzamelde gedichten verscheen.
Goudblommeke in Papier, Brussel, 4 maart 2009: Kris Kenis leest 'In hoc signo'
In hoc signo
In deze wereld van beschermde gebouwen
van humoristen, zangers, couturiers, reisbureaus en romanciers
niet van dichters, in deze wereld, deze wasserij
van ambtenaars, in deze wereld van vergaderingen,
van vergaderingen, met dezelfde, de eeuwige sprekers en schrijvers
in deze gevoerde tijd van nerts en pels, in deze geschminkte
voorzichtige tijd, deze papieren tijd van papieren
mensen, deze tijd van verzekeringen en krijsende pausen
in deze verdovende tijd, niet van dichters,
van tekstschrijvers, van journalisten en reklame
lees ik vanavond als dichter dit gelegenheidsgedicht – dit zal nog blijken.
In deze tijd van stempels en loketten, van formulieren,
niet van handen, in deze gedesinfecteerde, geprefabriceerde
tijd, lees ik deze, mijn geloofsbrief voor.
In deze tijd van pluche, deze kleverige tijd
in deze haperende tijd. In deze rituele tijd
van hoofdletters. In deze razende tijd.
In deze tijd waarin alleen de bordelen bloeien.
In deze tijd van pruiken en van pruilen
sta ik samen met u mijzelf te verdedigen.
Ik wil dat er geluisterd wordt. Ik wil met iemand
spreken in deze geluiddichte tijd, in deze ernstige,
beleefde, zakelijke tijd. In deze chronisch aan welvaart
lijdende wereld, deze besmettelijke wereld van prestige
en ambitie. In deze wereld van fotocopieën,
van vergrotingen, in deze lage landen waar de hulde in rijen
wordt gekweekt, waar men graag aan herdenkingen doet.
In dit blussende land, in dit land van buigen of barsten
dit knarsende land, in dit land van nagelbijters
waar de priesters norse rechter zijn. In dit humanistisch
land van voor de renaissance. In deze late middeleeuwen.
In deze tijd van eufemismen, in deze, de tijd
van aanvoegende wijzen, in deze belle époque
in deze fin-de-siècle, in deze tijd versierd met slagroom
en met mayonaise, deze tijd van crèmerieën
en middagconcerten, tracht ik een gedicht te schrijven
met woorden, die mij eigen zijn. In dit land van
dertienduizendnegenhonderddrieënzeventig parochies
waar de kerk met jukeboxes de ratten vangt.
In dit land van geven en nemen en van grijpen
van grijpen. Temidden van dit herdersvolk,
temidden van de schapen, in deze, de applaudisserende tijd.
In deze tijd van open deuren, waarin de generaals
zich in het openbaar ontkleden. In deze hygiënische tijd
In deze tijd van naaktcultuur. Met een minister van scoutisme.
In deze tijd van nikkel, in deze verchroomde, verzilverde,
vergulde tijd van sporttrofeeën en medaljes.
In deze tijd van immortellen. In deze tijd van voorspraak
en van huisbezoek. In deze tijd spreekt men nog altijd nederlands,
spreken zelfs de dieren nederlands,
maar er zijn geen dichters meer.
In deze, de lauwe, de geleidelijke, lijdelijke tijd.
In deze tijd van indirecte redes, in deze, de bedeesde tijd,
deze tijd van excuses, deze tijd van tijdsgebrek aan
tijdsgebrek. In deze slenterende, gevederde tijd. In de slaapwagens
van deze, de geeuwende eeuw, de geeuwende eeuw
tracht ik te spreken.
Zie wij geraken onder vuilnis ingesneeuwd,
in lawines van kranten. Het kwijl der nieuwsberichten
kleeft aan ons gezicht. Wij kennen onze schoonheidskoninginnen.
Soms worden wij in het midden van een film wakker.
Soms zeggen wij dat heb ik reeds gelezen: oog om oog
en tand om tand en slapen verder. In deze, de obscene tijd,
in deze, de neutrale tijd. In deze tijd,
waarin de dichters niet meer vloeken.
In deze, de bittere tijd.
Hier gaat niets verloren. Hier is alles bruikbaar,
voor de ene of de andere. In deze, de concurrerende tijd,
deze tijd van voor of tegen. In deze wereld van etages
en torens, in deze, de steile wereld wordt op elke
verdieping de wereld kleiner voor deze, de overlevende babyloniërs
(Nieuwenhuys, jij kan het weten) en groeit de angst
onder de bevers. In deze wereld van omheiningen
kent een dichter slechts de schaamte.
En hij schaamt zich voor de Wiener Sängerknaben
evenzeer als voor de onvermijdelijke ijsrevue.
In deze, de idyllische tijd, in deze tijd van pastorales
en ballades. Hij is onwennig in de sauna's van de politiek,
in de pasklare confectie achter de schermen en in de coupés der partijen
in de schuimende toekomst. In deze tijd van namaak,
van kurves en krommen, van gemiddelden. In deze letterlijke
tijd, in deze gemillimeterde tijd, in deze tijd van conserven van blik,
in deze gesteriliseerde tijd, deze museumtijd,
in deze schaduw van oude meesters, naast de glans
der vetten kan een dichter niet meer spreken.
Hier wordt alles aangelengd, verwaterd en versneden,
vermeden in de afgelegen raffinaderij van het gezag.
Hier, in deze diepvriestijd, wordt elke adem afgesneden,
doodgevroren. Hier staan slechts de kazernes open.
In deze, de wereld van serres, bloeien slechts de aandelen
en de vergeetmijnieten, niet de gedichten,
en een gedicht is elk nodig woord dat moet gezegd
worden in deze, de verbeten tijd.
Want geloof mij, niet tot handeldrijven dient de poëzie
maar tot discussie, in deze, de eenzijdige,
de bijgelovige tijd. En ook is zij geen revolutionaire
floorshow, geen internationale rock of beat, maar
zij houdt de aandacht gaande in deze, de tijd van vooruit
en hoera en hosanna. In deze, de tijd van geigertellers
en atoom. In deze tijd van valse tanden en tanden witter
dan wit. In deze tijd van maquillages, deze tijd van
radarschermen, fiches en archieven. In deze tijd
waar halt een scheldwoord is. Weerloos ziet de dichter
het aan met zijn gezwollen keel. In deze tijd van
polyester, in deze, de plastieken tijd en zingt vals.
En nog altijd leven en sporen tot geduld aan de loterijen. In deze, de trillende
tijd. In deze, de papieren tijd. Deze geschreven tijd,
deze gezongen tijd. Nog altijd lokken vanachter hun
gepantserd glas de showrooms van de politiek
de rattenvangers en gelovigen. De dichter hij ziet het aan
hij ziet het aan met zijn ondergrondse vrienden
hij kan het desnoods ondermijnen.
13 februari 1970