Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
7 décembre 2008 7 07 /12 /décembre /2008 21:56

Het was in de herfst van 1986 dat ik in een pleisterplaats waar we beiden wel eens vertoefden, aangesproken werd door een wat tengere, blonde jongeman die mij niet zonder enige op die plek ongewone en alleszins onverwachte bedeesdheid – of was het een voor ouderwets versleten vorm van innerlijke hoffelijkheid ? – de vraag stelde of ik bij gelegenheid bereid was zijn vertaling van Jean Cocteau’s Orphée in te kijken. Neen, hij was er nog niet mee rond, maar ik zou er wel wat van vernemen. Ik verzekerde hem dat ik dat graag ging doen. Daar bleef het dan bij, toen.

Dat “graag doen” was trouwens ook niets meer dan een spontane uitdrukking van verstrooide beleefdheid. Ik behoor nu eenmaal tot het slag verdwaalden dat moeilijk neen kan zeggen.

Wat had ik mij nu weer op de hals gehaald? Enerzijds was ik blij verrast dat een jonge acteur belangstelling had voor Cocteau, de oude tovenaar die ik nooit ontmoet heb maar met wie ik enkele brieven wisselde in de prille jaren zestig, toen ik de voortvarendheid van de jeugd nog niet had afgelegd; anderzijds, ik moet het bekennen, stond ik vrij sceptisch tegenover het ongetwijfeld goed bedoelde opzet. Cocteau vertalen is geen sinecure. De blonde jongeman zou dat wel spoedig genoeg ervaren, en wat ik als een tijdelijke bevlieging zag, zou wel spoedig bekoelen… Jongeren laten zich een poos gewillig verleiden door het klatergoud dat Cocteau’s naam als een aura omringt, weinigen zijn doortastend, geduldig en hardnekkig genoeg om door te dringen tot de geheimzinnige kern van zijn ijzingwekkend oeuvre. Mijn argeloze belofte verbond mij in feite tot niets. Ik zou wel nooit meer wat dan ook vernemen over dit vermetel opzet.

Zo leerde ik Carl Ridders kennen. Achteraf vernam ik terloops dat Wilfried Adams hem aangespoord had om mij over zijn project aan te spreken. Het was dan ook door Wilfrieds toedoen dat ik hem later een paar keer thuis op visite kreeg – zij het dan in omstandigheden die allerminst met vertaalwerk te maken hadden. En wanneer ik Carl toevallig ‘s nachts tegen het lijf liep, wat vaak gebeurde, dan liet ik nooit na te informeren naar de stand van zijn werk – een staaltje van onschuldige plagerij, kwestie van hem te confronteren met zijn ongetwijfeld al lang opgegeven voortvarendheid.

Ik vergiste mij deerlijk.

Groot was mijn verbazing toen Carl plots in juni 1988 meldde dat zijn vertaling voltooid was en ik enkele dagen later het eerste deel van het typoscript ontving, spoedig gevolgd door het tweede.

Op een nacht sloeg ik in bed met stijgende verwondering aan het lezen: in de tastbare stilte klonk de tekst mij vertrouwd in de oren en werd ik opnieuw gevat door de heldere magie van die meteen herkenbare cocteliaanse tongval – die geconcentreerde, ernstige speelzucht die in elke woordspeling, in elk concetto een geheel eigen universum herbergt, verbergt en tegelijk onthult. Met groot vakmanschap was Carl Ridders erin geslaagd de zo eigen toon van Cocteau – “la musique intérieure” – schijnbaar moeiteloos weer te geven.

In de daarop volgende weken hielden we bij mij twee lezingen van het stuk. Tijdens die séances nam ik de Franse tekst voor mijn rekening, gevolgd, repliek na repliek, door Carls vertaling die, gedragen door de menselijke stem, nog scherper tot haar recht kwam.

Het doel van Carl stond van meet af vast: hij zou Orphée regisseren, al moest hij er zelf een hellevaart voor ondernemen.

Medio september 1988 nam hij contact op met de “Société des Amis de Jean Cocteau”. De teerling was geworpen.

De tijd ging tergend traag voorbij. We werden beiden zenuwachtig. Plannen werden gesmeed om samen naar Parijs te trekken. Een persoonlijk gesprek zou wel sneller vruchten afwerpen dan brieven. Tot bleek dat het toeval niet bestaat: uitgerekend op 11 oktober 1988, dag op dag een kwart eeuw na de sterfdag van Cocteau, lag in Carls bus een brief van Édouard Dermit – Monsieur Cégeste lui-même: carte blanche voor publicatie, regie en opvoering.

“En dan zeggen ze dat er geen voortekenen bestaan”, stelde Carl vast.

Ik publiceerde de vertaling in 1990 – maar tot een opvoering kwam het niet. In tegenstelling tot wat Carl dacht, bleek het voorteken niet gunstig. Hij ondernam enkele pogingen, het kwam bijna tot een akkoord met een Nederlands gezelschap, maar het project strandde op Carls compromisloosheid.

Artistieke concessies? Niks van. Dat siert hem.

Henri-Floris JESPERS

Partager cet article
Repost0

commentaires

V
DAt toeval niet bestaat is waar; Alles is zodat alles kan zijn.Tous est que tous peut etre. Vind hoedje niet.<br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> <br /> inderdaad;alles is zodat alleszijn.Touus est pourque tous peut etre.everything is , just to be.
Répondre

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche