“Terwijl ik sta te bladeren in een werkje over Andalusische volkspoëzie, valt mijn oog op een vertrouwde naam die ik daar, omgeven door Spaanse woorden, allerminst zou hebben verwacht: Maeterlinck. De schrijver stelde dat het volk van Zuid-Spanje iets in zich draagt waaruit poëzie als die van een Maurice Maeterlinck kan ontstaan.
En inderdaad, ook bij Maeterlinck vind je dat donkere, demonisch-geladene dat amper woorden verdraagt.
Daarom, als orgelpunt, een “Chanson” van Maurice Maeterlinck, een tekst over de dood die wat sfeer, en zelfs structuur betreft, heel veel, zoniet alles te maken heeft met de cante por siguiriya.
On est venu dire,
(Mon enfant, j’ai peur)
On est venu dire,
Qu’il fallait partir…
Ma lampe allumée
(Mon enfant, j’ai peur)
Ma lampe allumée,
Me suis approchée…
À la première porte,
(Mon enfant j’ai peur)
À la première porte,
La flamme a tremblé…
À la seconde porte,
(Mon enfant j’ai peur)
À la seconde porte,
La flamme a parlé…
À la troisième porte,
(Mon enfant, j’ai peur)
À la troisième porte,
La lumière est morte…. “
Wannes VAN DE VELDE
(Flamencoschetsen, uitgeverij P, Leuven, 2001, p. 43)