Het tweede luik van de dubbeltentoonstelling “een andere avant-garde,” werd gisteren onder grote belangstelling geopend in het Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet te Antwerpen.
Terwijl in de gerenoveerde Fabiolazaal een overzicht wordt gebracht van de zeefdrukaffiches en grafische edities van de galerie, toont het Museum Plantin-Moretus een buitengewoon boeiend documentair ensemble. Kunsthistoricus Johan Pas dook in het archief van de galerie en selecteerde foto’s, correspondentie, persknipsels, video’s en kleine kunstwerkjes die de bezoeker deelachtig maken aan de geschiedenis van Vlaanderens oudste galerie voor hedendaagse kunst. (Over de eerste tentoonstelling in De Zwarte Panter, in december 1968, zie mijn bericht van 18 oktober.)
*
Veertig jaar Zwarte Panter…
De talrijke inleidingen van altijd even bevlogen huisredenaar Michel Oukhow, ooit mijn leraar geschiedenis en toen (en nu in de eeuwigheid) Pink Poet-broeder; Paul de Vree, ook al PP die meer dan wie ook met zijn poesia visiva de kruisbestuiving tussen beeld en woord illustreerde; Marcel van Maele, wiens plastisch werk in feite literaire metaforen zijn; Simon Vinkenoog die Roger de Neefs jazzgedichten inleidt; gouverneur Camille Paulus die bij de opening van een tentoonstelling van Wilfried Pas dreigend onderbroken wordt door een aangeschoten egotripper; Lucienne Stassaert die naar aanleiding van de voorstelling van weet ik weel wiens bundel uit plaatsvervangende schaamte haast door de knieën gaat bij het aanhoren van de speech van haar mede-inleider; Bart Vonck die doctoraal Lucienne inleidt; uitgever Leo Peeraer die meestal in extremis opduikt; het komisch duo dat ik uit barmhartigheid niet vernoem; een intelligente maar (écht toevallig en zielig dronken) inleider die er toch het beste probeert van te maken; enzovoort, enzoverder, ik citeer zomaar lukraak uit het geheugen.
Aan de eerste tentoonstelling die ik in inleidde (dat was, denk ik, in de eerste helft van de jaren zeventig) hou ik een sterke herinnering. Albert Szukalski had voor de vervaardiging van een aantal werken een beroep gedaan op onze gemeenschappelijke vriend, de minzame en kunstzinnige topfourreur Benoit, die vaak met fotograaf Gerald Dauphin werkte. Albert, nooit verlegen om enige creatieve ingeving, had Benoit weten te bewegen een jachtluipaard ter beschikking te stellen bij wijze mascotte bij de vernissage. Benoit had mij verzekerd dat die cheetah geheel ongevaarlijk was, en ik was gerustgesteld. Maar toen het zover was, de galerie was gewoon stampvol, werd ik wel overvallen door de angst dat die aristocratische kat wel eens uit evenwicht kon geraken door de drukte, een nog smeulende sigarettenpeuk op de grond, ongewenste intimiteiten of wist ik wel wat. Maar toen ik het woord nam was ik zozeer gefascineerd door het dédain van het fascinerende roofdier dat elk gevoel van onbehagen meteen verdween.
In het Museum Plantin-Moretus staat een werk van Szukalski te zien. Fred Bervoets begeleidde Albert in zijn laatste weken met een bewonderenswaardige maar vanzelfsprekende toewijding. Wie zal ooit de herinneringen van Fred aan Albert in Nevada op schrift stellen?
*
Hier wil ik bij wijze van coda het recente gedicht van Werner Spillemaeckers, ook al een Pinkbroeder, integraal citeren.
Schulstraat 2
Er is een poorter omgekomen; de strot verbrijzeld
door afkeer en ongunst. Keelkristallen kokhalzen
zwartere wijn. Wittgenstein. De linkerhand gonst
als befluisterde appelbomenbloesem. In zijn luisteren.
Er is een poorter komen wonen op de (au balcon!)
balusters aan de overkant. Gedaante. Dragan speelt
nog kaske en het maske van Dix Otto kust Jean-Marie
zijn hand. Wandelt Van Schoonbeke Elsschot palazzo.
Er is een poorter waargenomen. Blikglijvlucht
langsover de façadebuste des huizes tandarts Cunha.
Kazematten vensterpoorten spiegelen springtime (yeah !)
naar het beloken overhuis waar Teddy Wilson. Wilson.
Er waakt een Szukalski gedaante. Zij b(ek)lijft.
Henri-Floris JESPERS