Eind 1960, begin 1961 geraakte moeder bevriend met May Morlet, Jeanine Terpougoff en Phapha van de Wouwer. Door May Morlet kwam ik in contact met haar (stief)moeder, Emma Lambotte.
Wat kan ik nog toevoegen aan wat ik reeds over haar publiceerde? Ze had Max Elskamp, Laurent Tailhade, Jacques d’Adelsward Fersen en James Ensor goed gekend, Apollinaire waardeerde haar Roseaux de Midas, ze kon wel mijn grootmoeder zijn. Met wie kon ik beter spreken over de gedichten die ik hartstochtelijk schreef en die niemand mocht lezen. Ze was een “fine mouche” - een slimme vogel, inderdaad, die soms wel op een peinzende flamingo leek. Ze was een aandachtige en scherpzinnige lezeres.
Phapha van de Wouwer was klein van stuk, had een kromme rug en een spits snuitje. Ze was geboren en getogen, gepokt en gemazeld in de Antwerpse groothandel in koloniale waren, en je kon erop aan, al bewoog ze zich moeizaam, dat ze taai was en hardnekkig. Ze woonde aan de Mechelsesteenweg, op een boogscheut afstand van de jurist René Dekkers, een familielid van haar. Groot was aller verbazing toen ze ons plots een exemplaar overhandigde van haar roman, die in Parijs bij les éditions du Scorpion verschenen was. Ze had dus toch een romantische achillespees!
Jeanine Terpougoff, een etherische, asblonde vrouw liep er altijd als verbaasd en verstrooid bij, de neus in de lucht, haar bijziende blik haast ten hemel gericht. Ze was beminnelijk, steeds bezorgd om het haar gasten of gesprekspartners aangenaam te maken. Haar moeder was een Meerhaeghe en haar vader, René Laurreyssens, was rechter van eerste aanleg geweest. Ze had iets ondoordachts, net een klein meisje dat haar familie ter wille wenst te zijn. Ze volgde allerlei diëten, stond een tijdlang in de ban van Oshawa, geloofde vast in geesten en buitenaardse intelligenties, raadpleegde astrologen, waarzegsters en kaartenleggers. Op spiritueel vlak leek haar honger niet te stillen: een voortdurend inzamelende bezige bij. Haar echtgenoot, Serge Terpougoff, was als chemicus verbonden aan de research-afdeling van een der olie-major. Zoals de meeste Russen die voor de rode terreur gevlucht waren, had hij uiteraard als officier gediend in een keizerlijk eliteregiment. Wat er ook van zij, zijn huwelijk had hem opnieuw tot welstand gebracht. Ze waren kinderloos en bewoonden Jeanines ouderlijke woning, een immens herenhuis, Frankrijklei 135. Ze hadden een buitenverblijf aan het Zilvermeer bij Mol, Hof ter Weide, waar we af en toe met een heel gezelschap kleiduiven gingen schieten, een oefening waarin ik uitmuntte. Georges Desguin, hoofdredacteur van Le Matin, en zijn echtgenote, die ook op de krant de broek droeg, waren niet zelden van de partij. Hij was maaglijder, maar versmaadde de wodka niet.
Een rijzige gestalte, een scherpe neus, de ogen diep in de kassen, het haar gescheiden door een middenstreep: Serge Terpougoff was de belichaming van de Slaaf zoals hij door Hergé getekend werd. Of hij de geestelijke grillen en onschuldige bevliegingen van zijn vrouw appreciëren kon, weet ik niet. Veel belang had dat trouwens niet, dergelijke sferen van belangstelling hoorden bij de wereld van de vrouw, net als het huishouden. Onder mannen werd daar niet over gesproken.
Hij was een excellente, minzame gastheer, een charmeur ook, die een toen al ouderwets aandoende hoffelijkheid tentoonspreidde die hem op het lijf geschreven was. Af en toe hield receptie. Het ging er formeel aan toe, althans in het begin van de avond. De pas aangekomene werden door de gastheer plechtig rondgeleid en aan de hem onbekende gasten voorgesteld. Hierbij golden subtiele, onuitgesproken maar niet minder dwingende regels, die vooral tegenover oudere dames (en dat waren er heel wat) geacht werden nageleefd te worden, indien je tenminste niet wenste op te vallen. Handkussen, handdrukken, buigingen waren nauwkeurig gecodificeerd, en soms leek het of het verwacht werd met je hakken te klikken. Wanneer de salons al behoorlijk bevolkt waren en de gesprekken op gang kwamen, werden de plichtplegingen wat versoepeld en gaandeweg tot een minimum herleid. Een neofiet in dit gezelschap kon echter moeilijk aan de volle druk van de etiquette ontsnappen: van hem werd trouwens verwacht dat hij in het begin van de avond verscheen. In die letterlijk kleurloze jaren was vestimentaire soberheid geboden, maar de statige, ouderwetse toiletten van de douairières werden door ons wel als bijzonder excentriek ervaren – iets wat ze nooit hadden kunnen bevroeden. Ik was meestal in het gezelschap van Patrick Morlet die zijn moeder vergezelde, en we ontmoetten daar landgenoten van de gastheer (Tchebycheffs, Chilowskys, vorstin Metachersky… ), tycoons uit de maritieme sector (Steinman en Christo Nicolaïdis) en sloten vriendschap met Bernard van der Elst, Tony en Pierrot Herbosch, de schilderes Marianne van Vyve, een van de weinige jonge vrouwen in dat overwegend mannelijk gezelschap. Dergelijke avondfeestjes waren kennelijk niet bestemd voor blozende maagden. Er werd trouwens stevig gedronken. Serge Terpougoff serveerde wodka die hij zelf sleet, en hij werd geheel in beslag genomen door die veeleisende en verantwoordelijke taak. De etiquette eiste blijkbaar dat hij met sommige genodigden in groepje toastte, en daar hoorde dan wederkerigheid bij, zodat het ritme waarop de glaasjes geheven werden met het draaien van de wijzers van de klok gestadig opgevoerd werd. Ondertussen fladderde mevrouw Terpougoff in een losse, lichte, pastelkleurige japon tussen de gasten, afwezig en aandachtig tegelijk. Ze kon er zo verstrooid uitzien dat sommigen dachten dat ze dronken was. Rond een uur of half elf vertrokken de ruim in zwart gehulde oudere dames met hun cameeën en zwarte band om de hals naar huis, en tegen het einde van de avond bleven nog alleen enkele eerbiedwaardige heren en de schaarse jongelingschap achter, onder wie Sacha, een bloedmooi neefje of zo van de Terpougoffs. Ik werd des te meer overrompeld door zijn broze decadente schoonheid, toen hij heel even, op een moment dat hij dacht zich dit ongezien te mogen veroorloven, plots een vastberaden viriele pose aannam. Wellustig schokschouderen, en het was of heel z’n slank lichaam onder de goed gesneden smoking rilde, en dan de rug strekken, hoofd recht, kin ingetrokken. Toen hij gewaar werd dat ik zijn zelfbewonderende blik in een ovalen spiegel kruiste, keek hij stralend om. Hij glimlachte.
Op een zondagmiddag zat ik op de thee bij de Terpougoffs. Op de radio hoorde we het nieuws van vijf uur. De Vlaamse Leeuw werd in koor aangeheven door betogers. Een aangegrepen Serge Terpougoff zei met tranen in de ogen: “C’est beau, la fierté d’un peuple.” Hij was een tzarist, de portretten van de Romanovs logen er niet om, noch de heildronk die hij soms op een moment van begeestering ter ere van een of andere grootvorst bracht, maar hij duldde geen kritiek op de Sovjet-Unie. Het regime was wel niet alles, daar niet van, maar met de grootsheid van het Russische land viel hoe dan ook niet te spotten, noch met zijn internationaal optreden.
Henri-Floris JESPERS