Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
20 avril 2008 7 20 /04 /avril /2008 04:22

Van Hecke haalde niet alleen Gust de Smet terug naar België, maar ging in zee met De Ridder. Zo ontstond Sélection, de kunsthandel die haar naam zou geven aan een beweging. Maar dat kon nog niemand bevroeden toen de zaak boven de doopvont werd gehouden op 18 september 1920.

Het Atelier d’Art contemporain Sélection was een allround onderneming: naast een bestendige tentoonstelling en aanbod van schilderijen, stelde het “atelier voor nieuwere kunst” eveneens beeldhouw- en snijwerk, siervoorwerpen, pottenbakkerswerk, keramiek, zijden stoffen en bibliofiele uitgaven te koop. Tevens bood Sélection zijn diensten aan bij “de inrichting van moderne interieurs met meubelen in kostbaar of gekleurd hout, naar ontwerpen van de beste kunstenaars in eigen atelier gemaakt” en bij de creatie van theaterdecors en kostuums. Dat was de globale strategie die de promotoren van de Art Nouveau in het laatste decennium van de XIXde eeuw ontwikkeld hadden.

André de Ridder beschreef het interieur van de kunstzaak als volgt:

“De winkel gelijkvloers was behangen met een donker blauw met roze motieven versierd papier van Marie Laurencin, voorzien van blauw-gele en geel-zwarte meubelen, door Gust van Hecke en Leon de Smet ontworpen. Zetels met hoogen, ronden rug, en met een fleurige zijde van Raoul Dufy overdekt, nodigden tot rusten de nieuwsgierigen uit, welke te midden van schilderijen en beelden, glas- en gleiswerk, boeken enz. in dit aan levendige kleuren rijke decor, waar echter niets in afstak of buiten den toon viel, gaarne enkele oogenblikken kwamen verdroomen. Langs een smalle, duistere trap klom men naar de tentoonstellingszaal, laag en matig verlicht; onder het den ganschen dag brandend electrisch licht glom het uit mat-gouden bladen samengesteld behang, waarop de doeken ten volle tot hun recht kwamen.” [1]

Maandenlang hadden Dédé en Pégé – “als handelsreizigers voor onze overtuiging” – kunstenaars, kunsthandelaars, uitgevers en binnenhuisarchitecten in binnen- en buitenland bezocht om een volwaardig aanbod bijeen te krijgen. Hun eerste doelstelling was de Belgische kunstliefhebbers vertrouwen in te boezemen in, en te sensibiliseren voor, de nieuwe kunst. Het was voor hen niet voldoende inlandse schilders en beeldhouwers aan te bevelen: “dezer scheppingen moesten worden omgeven door het beste van wat hun Fransche, Nederlandsche, Duitsche kunstbroeders, die zich voor hetzelfde ontvoogdingswerk beijverden, voortbrachten, zoodat de moderne beweging onder al haar belangrijke aspecten zou worden bestreken.” In die confrontatie zag De Ridder ook een middel om de Belgische kunstenaars in het buitenland bekend te maken. Permeke en De Smet waren trouwens betrokken bij de leiding van de zaak.

De buitenlandse kunstenaars wier werken door Sélection aangeboden werden behoorden in eerste instantie uit de door de legendarische Parijse kunsthandelaar Léonce Rosenberg zo hardnekkig verdedigde École de Paris (Braque, Picasso, Juan Gris, Fernand Léger, André Derain, André Lhote, Metzinger, Survage, Severini e.a.), aangevuld door een eigen keuze: Le Fauconnier (die De Ridder tijdens de oorlog in Nederland had leren kennen), Dufy, Foujita, Modigliani, Valentine Prax en Zadkine.

De zaak werd geopend op 18 september 1920 met een kubistische tentoonstelling waar, naast deze buitenlandse meesters, ook Albert Counhaye, Floris Jespers, Paul Joostens, Jozef Peeters en Prosper de Troyer aan deelnamen.

De Ridder zou later getuigen:

“Toen ‘Sélection’ met zijn actie aanvang maakte, glimlachten de ‘groote’ Brusselsche kunsthandelaars geringschattend, wanneer ze hun ruime, wel verlichte zalen met ons benepen lokaal vergeleken, doch niet zonder toegevendheid, want ze waren slim genoeg om te weten, dat het te hunnen bate was, dat geestdriftigen van ons slag den bodem ontgonnen: niet altijd zal wie gezaaid heeft ook oogsten. In zake kunst vooral is het succes zelden weggelegd voor hen die met een stoute taak van wal steken, louter uit overtuiging, alles ineens op het spel zettend.”[2]

Dat belet niet dat Sélection (en/of De Ridder en Van Hecke, afzonderlijke, persoonlijke, gezamenlijke of gedeelde) contracten hadden afgesloten met Gustave de Smet en Frits van den Berghe, die werken afstonden tegen een vast salaris. Permeke had er categorisch voor bedankt: « Un contrat, non, merci: signera qui voudra (…) moi jamais. Tu vas en juger autrement et non sans raison, mais n’insiste pas, je ne signerai pas », schreef hij aan De Ridder op 20 september 1920, twee dagen na de opening van Sélection.

Dédé en Pégé zagen het groots: wekelijks werden feestavonden gehouden, en op die gerenommeerde woensdagavonden, waar geregeld buitenlandse gasten royaal ontvangen werden, vloeide de champagne rijkelijk. Na twee jaar “duur mæcenaat” (dixit De Ridder), zag Sélection zich gedwongen in de zomer van 1922 de deuren te sluiten. In het nummer van november 1922 van hun gelijknamige huisorgaan klonk het bitter:

”De hevige economische crisis, het onbegrip van sommigen, de vijandschap van anderen hebben ons genoopt het Atelier d’Art Contemporain Sélection, aan de Koloniënstraat te sluiten, na het verlies van veel kapitaal, veel illusies en veel inspanning (…). Gejubel zal opklinken in tal van zogenaamde artistieke milieus, bij de kunsthandelaren, de kunstenaars en de kunstminnaars, nu onze denkbeelden en onze actie niet langer hun vredige, benepen koehandel in de war kunnen schoppen en hun geliefde koopwaar kunnen doen devalueren.” Het besluit klonk echter profetisch: “Wij hebben ons laatste woord nog niet gesproken.” [3]

Het is niet onbelangrijk te noteren dat de kunsthandel voortgezet werd onder de firmanaam P. G. van Hecke & Cie, Louizalaan 67 te Brussel, een vennootschap die tot 1927 zou blijven bestaan en die meerdere grote werken van Gust. De Smet zou verwerven. P.G. van Hecke & Cie[4] – bij die “compagnie” hoorde wel te verstaan André de Ridder. Hij was het nuchtere brein achter De Boomgaard; bij de oprichting van De Vlaamsche Stem tijdens de oorlog in Amsterdam had hij zich onderscheiden bij het poten zetten van de financiële structuur van de krant; het tijdschrift De Roode Zeil en de gelijknamige uitgeverij, die hij met Pégé opgezet had, dreven op zijn bekwaamheid en handigheid op financieel vlak. Hij was een voorzichtige beheerder (een goede huisvader in juridische termen), maar was ook niet vies van ingewikkelde constructies (in dat verband is het te hopen dat een vorser zich ooit zal toeleggen op de vennootschappen die achter en naast Sélection actief waren). Hij was ook een taaie doorzetter, een  minzame beer, maar een die zich door niets liet afschrikken en telkens opnieuw ten aanval trok.

Henri-Floris JESPERS



[1] André DE RIDDER, Sint-Maertens-Laethem, kunstenaarsdorp, Brussel, Manteau, 1946, p. 427.

[2] A. DE RIDDER, o.c., p.

[3] Apud Piet BOYENS, Gust. De Smet, Brussel/Antwerpen, Ludion/Mercatorfonds, 1989, p. 30.

[4] P. BOYENS, o.c., p. 30.

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche