Overblog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
10 février 2008 7 10 /02 /février /2008 21:21

De poëzie van Paul Neuhuys (1897-1984) ontsnapt aan elke mode. Zij is wonderlijk fris gebleven. Of ze nu van 1923 is of van vandaag, zij schittert als een decalcomanie, nog nat van het inkt.

Hij publiceert zijn eerste bundel op zijn zestiende, La source et l’infini. De reactie laat niet op zich wachten: hij wordt van school gezonden. Er stonden in de bundel erg onschuldige gedichten, die in die tijd echter als ongeoorloofd werden beschouwd. “La poésie, tout au moins au départ, fut pour moi un délit”, heeft hij gezegd. Maar zijn werkelijk debuut dateert van na de oorlog 1914-1918. Hij publiceert Le zèbre handicapé in 1923 bij de uitgeverij Ça ira, waarvan hij de stichter is. “Je suis malheureusement un poète du bonheur,” zal hij later beweren met zijn typische humor en zuurzoete glimlach, “un poète du bonheur, à qui la gloire et l’amour n’ont souri qu’à moitié et pour qui les éditions Ça ira n’auront été surtout que les éditions « ça n’a encore une fois pas marché ».” 

Poëzie is een gevecht met de nachtegalen, met de engel, met de maatschappij of met de dood. Men kan frontaal vechten, ofwel al dansend of zingend. Neuhuys vecht al goochelend met woorden die ontsnappen aan de zwaartekracht. La joueuse d’ocarina (1947), L’herbier magique d’Uphysaulune (1949).

U hebt geraden dat wij ons in een heel andere wereld bevinden, dan die van Elskamp. In een andere tijd ook, de tijd ontstaan uit de oorlog 14-18. Nieuwe hoop, nieuwe wanhoop, extremistische bewegingen zoals het dadaïsme. In 1918 publiceert Tristan Tzara in Zurich het Dada-manifest, dat de start moest worden van een revolutie.

Een soort nihilisme van de gedachte, dat als een ware donderslag in heel Europa aankwam. Ook in Antwerpen, waar mensen zoals Van Ostaijen en Paul Neuhuys, zonder dadaïst te zijn, zich openstelden voor de internationale bewegingen. Men heeft beweerd dat Neuhuys de eerste dichter van het absurde is, een helave eeuw voor het officiële “absurde” en zijn hogepriester Ionesco.

Ik geloof veeleer dat hij een dichter van de vrijheid is, vrijheid van geest, van worden, van alle logische betekenis in de poëzie. Maar steeds met humor, een bijzondere humor van bij ons, vaak een verdediging tegen angst en tragiek. Ook dichters verdrijven door hun woorden de dreiging van de dood.

Hij publiceerde een twintigtal bundels, waaronder Septentrion (1967), Octavie (1977) waarin hij schrijft:

J’entends dire que la poésie

devient tellement exigeante

qu’on n’ose plus l’écrire

alors qu’elle nous défend

contre le sérieux de la vie.

De laatste L’agenda d’Agenor (1984) verschijnt het jaar van zijn overlijden.

Wreedheid, geweld en verschrikking verschijnen elke dag op het televisiescherm. De enige verdediging is wellicht wat Neuhuys suggereert in zijn gedichten: vrijheid van taal en humor, geen vlucht maar een levenshouding, een manier om angst en pijn te verdragen.

Onze Franstalige Vlaamse schrijvers verwoorden de sensibiliteit van dit land, zij zijn zelden abstract en onderwerpen zich niet aan een denksysteem. Zij vangen rechtstreeks de signalen van de wereld op: een onmiddellijke registratie, zoals bij Marie Gevers, een vertraagde, zoals bij Max Elskamp, of een weerbarstige, zoals bij Neuhuys. Het grote probleem is een taal, een schriftuur te vinden. Gezien zij in hun omgeving een andere taal horen spreken, kunnen zij niet putten uit de steeds hernieuwde reserves van de gesproken taal. Ieder van hen ziet zich gedwongen een eigen creatieve taal op te bouwen. Wij schrijven niet zoals onze collega’s uit Frankrijk. Ik beweer niet dat wij minder goed schrijven. Wij schrijven anders. Misschien is dat onze rijkdom. Het is ook ons drama.

Paul WILLEMS

Partager cet article
Repost0

commentaires

Présentation

  • : Le blog de CDR-Mededelingen
  • : Nederlandse en Franse literatuurgeschiedenis, onuitgegeven teksten, politieke en culturele actualiteit
  • Contact

Recherche